a negative space
2018
presentation research on detention initiated by TAAK
Nieuw Dakota, Amsterdam
made possible by TAAK / stimuleringsfonds voor de creatieve industrie / AFK / mondriaan fonds
photos: Vika Ushkanova
2018
presentation research on detention initiated by TAAK
Nieuw Dakota, Amsterdam
made possible by TAAK / stimuleringsfonds voor de creatieve industrie / AFK / mondriaan fonds
photos: Vika Ushkanova
Een negatieve ruimte
Hoe meer gevangenissen ik bezoek, hoe sterker ik het gevoel krijg steeds weer letterlijk tegen die muur op te lopen. De muur die letterlijk maar ook figuurlijk zorgt dat ik buiten blijf.
Deze ervaring had ik in het kader van mijn onderzoek gericht op detentie en de daarmee samenhangende begrippen insluiting en uitsluiting die ik vanuit een ruimtelijk perspectief benader. Binnen mijn artistieke praktijk vertrek ik altijd vanuit architectuur en de relatie tussen het gebouwde en haar omgeving, zo ook hier. De basis van het onderzoek ligt bij het denken over de staat van uitzondering. Ik heb een groot aantal plaatsen bezocht die een staat van uitzondering herbergen en het zijn de gevangenissen die mij het meest aanspreken. De psychiatrische ziekenhuizen, kloosters en koninklijke paleizen zijn veel minder herkenbaar fysiek afgescheiden van de samenleving.
Ik ben gedurende een periode van acht maanden naar gevangenissen gegaan om hun muren fotografisch te portretteren. Nadat ik een groot aantal gevangenissen had bezocht, raakte ik er steeds meer van doordrongen dat deze bezoeken, anders dan ik had verwacht, niet tot een kennismaking leidden. Ik dacht dat, doordat ik het gebouw zou benaderen, doordat ik de plek vanuit haar omgeving zou naderen, doordat ik steeds verder tot een detail – of eigenlijk een pars pro toto, namelijk de muur – zou inzoomen, ik in ieder geval een gevoel zou krijgen bij dit soort plekken. Het tegendeel blijkt het geval. Hoe vaker ik voor deze muren sta, hoe sterker ik me realiseer dat ik geen enkel idee heb wat daarbinnen is. De muur blijft zwijgen. Hij vertelt me niets over de andere kant.
In eerste instantie was ik vooral onder de indruk van de muren zelf. De muren zijn zo massief, zo sculpturaal, zo ontworpen om ontzag in te boezemen. De fascinatie lag vooral in het feit dat de scheiding tussen twee gebieden, tussen binnen en buiten, tussen voor en achter, zo weinig meer liet zien dan zichzelf. Bij iedere volgende gevangenis kon ik aan niets anders denken dan aan de blinde muur, aan die stomme wand, aan dat eindeloze dove oppervlak. Ongeacht de verplichte decoraties die deze muren hebben, spreekt er helemaal niets uit behalve soliditeit. Deze muren staan.
scheiden en afschermen
De benedictijner monnik en architect Dom Hans van der Laan schrijft in De Architectonische Ruimte op een prachtige en begrijpelijke manier wat er nodig is om een afgeschermde ruimte tot stand te brengen. Volgens hem is een enkel massief blok niet voldoende en ook het verhogen van dit blok tot een pijler volstaat niet. Hij schrijft dat de verbreding van de staafvorm tot een plaatvorm een wand maakt en in staat is om de ruimte in twee stukken te scheiden. Twee wanden maken dan de architectonische ruimte.
Architect Ludwig Mies van de Rohe zegt dat architectuur begint met het zorgvuldig op elkaar plaatsen van twee bakstenen. Ik denk zelf dat hij gelijk heeft als het gaat om een muur, maar dat voor het afschermen van een ruimte van de ogenschijnlijk oneindige ruimte die het aardoppervlak is, meer nodig is. Toch zijn de mogelijkheden voor het plaatsen van twee bakstenen zo groot dat ze, als al deze combinaties bij elkaar worden geplaatst, wellicht een ruimte kunnen definiëren.
Tijdens een van de eerste gesprekken die ik met Arjen Oosterman (schrijver, curator, hoofdredacteur VOLUME) over dit onderwerp had, wees hij mij op Exodus, or the voluntary prisoners of architecture, de thesis uit 1972 van architect Rem Koolhaas (samen met Madelon Vriesendorp, Elia Zenghelis, en Zoe Zenghelis) voor de Architectural Association. Koolhaas beschrijft hierin, mede aan de hand van achttien tekeningen, collages en aquarellen een situatie die is geënt op die van West-Berlijn en zich afspeelt in een fictief Londen. Het is de omkering van wat een gevangenis is. In Exodus is het de ommuurde enclave waar men juist naartoe wil. Het is de wereld eromheen waar men uit weg wil vluchten. Interessant is hierbij dat de muren worden opgetrokken vanuit het gebied dat ontvlucht wordt en niet ter bescherming van het gebied waarnaar gevlucht wordt. Tegenwoordig zien we het in Europa eerder andersom.
De omkering wijst me nog eens op het feit dat de uitzondering niet altijd negatief is. Deze kan ook begerenswaardig en dus positief zijn. Misschien heb ik het liever over een tegendeel, weliswaar een die zich bij een minderheid manifesteert, dan over een uitzondering.
Voor mijn denken over insluiting en uitsluiting zijn de schilderijen van Alan Uglow – de Standards in het bijzonder – van belang geweest. In mijn beleving zijn het abstracties van speelvelden. Met een beperkt aantal lijnen zet hij een rechthoekige vorm neer waarbinnen alle facetten van het spel gevat worden: de spelers en de toeschouwers en zeker ook de regels. De regels die ook overtreden kunnen worden. De lijnen waar men binnen dient te blijven. Het werk geeft duidelijk aan wat binnen en wat buiten is, en waar voor de schilder het belang ligt. De uitsnede zorgt ervoor dat er weinig vrije ruimte om het met lijnen afgebakende doek is. Uglow laat een beperking zien, het geeft aan waar wel en waar niet. De cell paintings van Peter Halley doen dit ook maar Halley sjoemelt wat meer. Bij hem zijn er ook communicerende cellen en open structuren naast de strikte getraliede rechthoeken. Uglow en Halley hebben gemeen dat ze de ruimtes leeg laten. De toeschouwer kan ze bij wijze van spreken zelf vullen, tenminste, als dat lukt.
afstand
Hoe nieuwer de gevangenis is die ik bezoek, hoe verder deze van de bewoonde wereld af ligt. In Vlaanderen staan veel oude gevangenissen midden in de stad – al was dat tijdens de bouw meestal niet zo. Nu wonen er mensen omheen. In Nederland is dit maar deels zo.
Een interessant voorbeeld van het op afstand plaatsen van mensen tot de samenleving is het Asterdorp in Buiksloterham, nu Amsterdam Noord. Het dorp werd in 1927 gebouwd voor ‘ontoelaatbaren’. Dit waren probleemgezinnen die in feite geresocialiseerd werden om weer in de stad te kunnen wonen. Hiervoor werden ze op afstand van de stad geplaatst in een dorp met een muur eromheen. De afstand tussen het nieuwe speelveld en het oude speelveld, beiden met andere regels, was voldoende om het verschil tussen de bewoners en hun omgeving duidelijk te maken. Het Asterdorp werd achtereenvolgens ook gebruikt om Rotterdammers na de bombardementen van 1940 op te vangen, als getto voor joden tijdens de Tweede Wereldoorlog en als noodwoningen onder de naam Tolhuiscomplex.
Die afstand fascineert me. Ik vraag me af of het zo is dat de meeste misdrijven waarvoor men in een gevangenis komt overtredingen van een afstand zijn. Bij een geweldsmisdrijf is het duidelijk dat er een afstand overschreden is. Bij inbraak of vernieling ook, maar bij fraude is het misschien minder duidelijk. Hoe dan ook wordt er vaak wel over gesproken in termen van afstand: iemand is in de persoonlijke levenssfeer van een ander gekomen, of een grens overgegaan.
De straf die volgt heeft ook met afstand te maken. Alles aan het huidige systeem van detentie heeft te maken met het op afstand plaatsen van veroordeelden tot de maatschappij. Maar ook afstand tot liefde, kennis, natuur, verschillende materialen en vooral tot dat wat ons tot mens maakt als onderdeel van de samenleving.
Aan de andere kant is er in een gevangenis, zo stel ik me voor, juist een afwezigheid van afstand. Binnen is alles dichtbij. De muren van de cel, de medegedetineerden, de bewaking en ik vermoed dat er ook weinig mogelijkheid is om afstand te nemen van jezelf. Dit afstand nemen van jezelf is noodzakelijk om tot inkeer te komen, hoe paradoxaal dit ook klinkt, en dat is nu juist een van de ambities van het opgelegde regime.
In dit verband is het interessant wat socioloog Richard Sennett zegt over de relatie tussen interior en interiority, tussen interieur en innerlijkheid. Hij legt uit dat met de opkomst van de moderniteit de relatie tussen het private en het publieke veranderde. In de vijftiende en zestiende eeuw was er vrijwel geen privacy binnenshuis. Later krijgen huizen een verdeling in functie; daarvoor werden alle taken in één ruimte verricht. Hierdoor ontstaat er ruimte voor het ontwikkelen van subjectieve gevoelens, van innerlijkheid, binnen de beslotenheid binnenshuis. De huiselijke ruimte wordt een privéruimte die niet bedoeld is voor het publiek.
Zo niet in een gevangeniscel waar het onderscheid van functies vervalt. De ruimte is als het ware hybride en moet naar gelang de activiteit een andere functie aannemen; van wc naar woonkamer naar slaapkamer naar studeerkamer. Daarnaast is er in feite sprake van het opheffen van privacy. De cel kan ieder moment doorzocht worden en in steeds meer gevallen zitten er meerdere gedetineerden in één cel. Van anonimiteit als vorm van privacy is uiteraard in het geheel geen sprake.
Dat wat wij als belangrijke eigenschappen van ons leven achten, namelijk onze innerlijkheid, de mogelijkheid te reflecteren, de ruimte om onszelf te kunnen zijn, wordt de gedetineerde in de gevangenis ontzegd.
Hoe is het dan mogelijk om tot jezelf te komen of, zoals vaak in dit verband gezegd wordt, om tot inkeer te komen? De naar binnengaande beweging stokt door het gebrek aan privacy.
begrenzingen en grenzen
Het is een interessante oefening om een in- en uitzoomende beweging te maken. Ik doe dit steeds weer als ik voor een gevangenismuur sta. In hoeverre is het geheel gelijk aan het kleinste onderdeel en andersom? Kan een gevangeniscel de gevangenis als geheel beschrijven? Kan de gevangenis ook worden teruggebracht tot de cel? Vaak ga ik een stap verder en probeer ik me voor te stellen of de cel kan worden teruggebracht tot haar bewoner. Ik denk niet dat de bewoner als pars pro toto van de cel of van de gevangenis kan worden gezien. Ik denk wel dat er in de mens delen zijn die de vergelijking aankunnen.
Het is ook weer Sennett die in The Open City schrijft over grenzen. Hij haalt daarbij ecoloog Steven Gould aan die een belangrijk onderscheid maakt tussen boundaries en borders, tussen begrenzingen en grenzen. De begrenzing is waar iets eindigt en de grens is waar interactie plaats vindt. De begrenzing is dood, er vindt geen uitwisseling plaats, terwijl de grens een plek is waar twee situaties elkaar op een vruchtbare manier treffen. Gould maakt een vergelijking met de celbiologie; met een celwand en een membraan. De celwand houdt zo veel mogelijk binnen terwijl het membraan permeabel is. Het laat gecontroleerd door. Het is geen open deur, want het is poreus én resistent tegelijk. Het natuurlijke verschil tussen begrenzing/wand enerzijds en grens/membraan anderzijds laat zich gemakkelijk vertalen naar het gebouwde.
Na het lezen van deze uitleg van Sennett, begrijp ik beter waarom ik de muur van de gevangenis als doof, stom en blind ervoer. Deze begrenzing is bedoeld om niets door te laten en maakt dat de ruimte eromheen dood is.
Hoe anders zou het zijn wanneer de muur een membraan zou zijn, als er een uitwisseling ten gunste van beide kanten plaats zou kunnen vinden. Ik fantaseer dat er op plekken grote ronde gaten in de muren gemaakt zijn die als functie hebben de gebieden aan weerszijde van de muur in ieder geval visueel weer bij elkaar trekken. Het zou een iets minder radicale variant zijn van mijn werk De lucht die we ademen dat ik maakte voor het Justitieel Complex; een sculptuur van een cellenblok waarvan alleen de ribben zichtbaar zijn en de wanden, vloer en plafond zijn weggelaten.
leegte
In het geval van de gevangenis scheidt de muur een gebied af waarvan ik weet dat er andere regels gelden dan buiten die muur. Ik kan denken over het leven aan de andere kant van de muur, maar ik kan het me niet voorstellen. Het ommuurde stuk aarde huist een grote onbekende. Het is mij zo onbekend dat het aanvoelt als een leegte. Tegenover het gebied waarvan het wordt afgeschermd, de aarde vanwaar ik zelf kom, is dat misschien ook wel de grootste tegenstelling of uitzondering van die leegte: ik kom van de aarde die vol is – alles is er en van dat alles zelfs nog veel meer.
Het is een leegte die ik ook ergens anders van ken. Het onbekende dat als leegte aanvoelt. Is dat niet wat mensen doen met een trauma zo groot dat het een risico voor het systeem is en meerdere gebieden kan infecteren? Een traumatische ervaring wordt ingekapseld en op afstand gezet om de rest van de mens op de been te houden. Het is een bekende strategie.
Eenmaal apart gezet kun je het trauma proberen te vergeten. Hoe langer je dit doet, hoe onbekender het lijkt, en hoe leger de plek waar het aanvankelijk zat zal aanvoelen. Dit zou de plek in de mens kunnen zijn waar ik al verder inzoomend van gevangenis naar cel naar mens bij uitkom.
Zou het zo kunnen zijn dat de samenleving er dezelfde strategie op na houdt als het individu als het om bepaalde trauma’s gaat? Is het achter een muur op afstand zetten van gedetineerden niet hetzelfde als de vaak gevoelde leegte van het trauma in de mens?
Ik kan me voorstellen dat als wij over de muren van de leegte in onszelf heen zouden kunnen kijken, dat we dan zouden leren dat die muren nergens voor nodig zijn. Dat die plek geen lege of onbekende plek is maar dat deze onlosmakelijk verbonden is met onszelf. Ik kan me voorstellen dat als we van een celwand overgaan op een membraan dat dit de eerste stap is in de richting van de verzoening met het negatieve.
Wat betekent het dat een samenleving accepteert dat er een ommuurde leegte binnenin haar bestaat? Architect Simone Pizzagalli schrijft in Spaces, Poetics and Voids: “A void is a tool for analyzing the structure that contains it.”1 Als ik uitga van mijn ervaring dat de muur van een gevangenis een leegte omsluit en dat Pizzagalli gelijk heeft dat deze leegte de mogelijkheid geeft de structuur eromheen (lees: de samenleving) te analyseren, dan betekent dit dat de staat van de uitzondering bepalend is voor de regel.
De tegenstelling tussen leeg en vol, tussen absent en aanwezig, speelt een grote rol in het werk van de Amerikaanse beeldhouwer Carl Andre. Ik leerde het werk in eerste instantie kennen omdat ik nooit zeker was of het wel of niet begaanbaar is. Dat is in dit verband ook een interessant gegeven, maar voor nu minder relevant. Ik blijf steeds weer terugkeren bij het werk 8 cuts uit 1967. Het is een vlak van bijna tien bij dertien meter bestaande uit sluitstenen waarin acht uitsparingen zijn aangebracht van verschillende afmetingen die ieder wel hetzelfde oppervlak hebben. De uitsparingen, de leegtes, zijn niet opgevuld; er ligt op die plek niets. En toch is het heel erg de vraag wat er belangrijker is in het werk; de leegte of de stenen. Duidelijk is in ieder geval dat de leegtes bestaan bij de gratie van de stenen eromheen. In feite zijn de leegtes niets anders dan de bestaande ruimte tentoongesteld.
Ik heb detentie en de daarmee samengaande begrippen insluiting en uitsluiting niet volledig kunnen onderzoeken. Ik realiseerde me al snel dat ik detentie alleen vanuit mezelf kon benaderen en dus aan mijn kant van de muur moest blijven. De andere kant van de muur zou ik nooit met dezelfde eerlijkheid kunnen bevragen omdat de situatie van een gedetineerde en die van mijzelf zo wezenlijk verschillend is dat ik mij nooit zou kunnen verplaatsen in het leven aan de andere kant van de muur.
Lucas Lenglet
augustus 2018, Amsterdam